Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Te hooi en te gras

betekenis & definitie

Vroeger ook bij hooi en (bij) gras, d.w.z. zelden, zoo nu en dan.

De uitdr. dateert uit de middeleeuwen en was eene tijdsbepaling voor rechtsdagen, met de beteekenis: in den voorzomer (den hooitijd) en in het voorjaar (in April, de grasmaand), dus eig. tweemaal 's jaars en vandaar hoogst zelden, niet dikwijls, een paar maal. Vgl. Oorkb. v. Doominck, 171 (a. 1477): Dese claringhe mogen wij doen twewerf des jaers, eens bi grase ende eens bi stroo. In het mnd: So moghen de heren twie in dem iare richte holden in dem lande, dat ene bi grase, de ander bistro (Lübben II, 140). De oudste tot nu toe gevonden plaats waar de uitdr. in fig. zin voorkomt, is die uit Brederoo I, 224, vs. 332: Sy lacht by hoy en by gras, dat's goelickjes tweemael 's jaers; zie ook Lucelle, vs. 464; Van de Venne, Tafr. v.d. Belacchende Werelt, 9: Ick gae nimmer tot Joost Dael en Jasper Klimmer, maer ick sit tot ouwe Faas eens te hooy, en eens te graas; Kluchtspel, III, 250; Sewel, 295: By hooi en by gras iemand bezoeken, to visit one now and then; Halma, 193: Bij hooi en bij gras, de fois a autre, rarement, C.

Wildsch.
II, 102; 261; 317; III, 152; IV, 195,273; V, 198; Weiland: te hooi en te gras; in het fri.: by hea en by gêrs; in het mnl. bi grase ende bi stro of bi corne ende bi grase (in lett. zin); zie het Mnl. Wdb. II, 2106; III, 1923; VII, 2329 en Ndl. Wdb. V, 580.