Deze uitdrukking komt dikwijls voor als tijdsbepaling in oudere ordonnantiën, waarin aan pachters en landbouwers een zekere opbrengst, een cijns, een geschenk wordt opgelegd. Te hooi (in de hooitijd) was begin juli, omstreeks St. Jan, te gras (in de grasmaand) wijst op april. De boer, tot zulk een geschenk verplicht, kwam dus ‘te hooi en te gras’ - twee maal ’s jaars - bij de landheer. Een andere verklaring is, dat de uitdrukking stamt uit de tijd waarin bij onze Germaanse voorouders nog recht werd gesproken door de volksvergadering. Ten tijde van koning Clovis werd dezevergadering gewoonlijk twee maal per jaar gehouden, nl. in de grastijd (in het voorjaar) en in de hooitijd (in de zomer), zodat rechtszaken dus alleen in de hooi- en de grastijd (te hooi en te gras) werden af gehandeld. Vandaar wordt de uitdrukking nu nog toegepast bijv. op iemand, die slechts zo nu en dan ergens een bezoek aflegt, in het algemeen: zelden