Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

vreemd

betekenis & definitie

vreemd - bijvoeglijk naamwoord

1. anders dan gewoon, speciaal
hij gedraagt zich vreemd de laatste tijd
1. vreemde talen
[buitenlandse talen]
2. dat heeft hij niet van een vreemd
[dat zit in de familie]
3. er vreemd van opkijken
[het raar vinden]
4. vreemd genoeg....
[commentaar dat verbazing uitdrukt]
5. een vreemde snoeshaan
[een vreemd persoon]
2. onbekend, niet vertrouwd
♢ ik ben vreemd in deze stad
1. ik voel me als een kat in een vreemd pakhuis
[ik voel me hier helemaal niet thuis]
3. niet tot de eigen kring behorend, wie of wat van elders komt
♢ onze buren hebben soms vreemde gewoontes
1. een vreemd gezicht
[een onbekend persoon]
2. in den vreemde
[ver weg in het buitenland]
3. vreemde ogen dwingen
[kinderen gehoorzamen vaak beter aan vreemden dan aan hun eigen ouders]
4. een vreemde taal
[een buitenlandse taal]
5. de moderne vreemde talen
[Frans, Duits en Engels]

Algemene uitdrukkingen:
1. vreemd gaan
[seksuele omgang hebben met iemand anders dan de eigen partner]
Bijvoeglijk naamwoord: vreemd
... is vreemder dan ...
het vreemdst
de/het vreemde ...
iets vreemds

Synoniemen
curieus, gek, merkwaardig, raar, typisch, wonderlijk

Tegenstellingen
eigen, vertrouwd