uitrichten - regelmatig werkwoord
uitspraak: uit-rich-ten
1. iets doen wat resultaat heeft
♢ de dokter kon niets meer uitrichten voor de patiënt
Regelmatig werkwoord: uit-rich-ten
ik richt uit (... ik uitricht)
jij/u richt uit (... jij uitricht)
hij/zij richt uit (... hij uitricht)
wij/zij/jullie richten uit (... wij uitrichten)
ik/jij/u/hij/zij richtte uit (... ik uitrichtte)
wij/zij/jullie richtten uit (... wij uitrichtten)
hij heeft uitgericht
de/het/een uitgerichte ....
uitrichtend, uitrichtende
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk