trom - zelfstandig naamwoord
1. slaginstrument dat met vel is bespannen
♢ oom Edward speelde op de trom
1. op de grote trom slaan
[een grote mond opzetten]
2. met de stille trom vertrekken
[onopgemerkt]
Zelfstandig naamwoord: trom
de trom
de trommen
Synoniemen
trommel
Gepubliceerd op 14-11-2017
trom
betekenis & definitie