trappelen - regelmatig werkwoord
uitspraak: trap-pe-len
1. snelle beweging waarbij de voeten om de beurt worden opgetild en weer neergezet
♢ we stonden bij de bushalte te trappelen van de kou
1. ik sta niet te trappelen om .....
[ik voel er niet veel voor]
2. in liggende houding de benen om de beurt optrekken en weer uitstrekken
♢ de baby lag te trappelen in de buggy
Regelmatig werkwoord: trap-pe-len
ik trappel
jij/u trappelt
hij/zij trappelt
wij/zij/jullie trappelen
ik/jij/u/hij/zij trappelde
wij/zij/jullie trappelden
hij heeft getrappeld
trappelend, trappelende
Gepubliceerd op 14-11-2017
trappelen
betekenis & definitie