beurt - zelfstandig naamwoord
1. keer dat iemand of iets behandeld wordt
♢ wie is aan de beurt?
1. de keuken krijgt een grote beurt
[wordt grondig schoongemaakt]
2. hij maakte een goede beurt
[hij maakte een gunstige indruk]
3. om de beurt
[eerst de een, dan de ander]
4. iemand een beurt geven
[mondeling overhoren in de klas]
5. een grote beurt
[groot onderhoud aan een auto]
6. voor zijn beurt gaan
[voordringen]
Zelfstandig naamwoord: beurt
de beurt
de beurten
het beurtje
Gepubliceerd op 14-11-2017
beurt
betekenis & definitie