te

betekenis & definitie

te - voorzetsel, bijwoord

1. geeft een plaats aan
♢ de vergadering wordt gehouden te Den Haag
2. meer dan goed of wenselijk is
♢ je eet te veel, zo word je te dik
1. dat is toch al te dol
[veel te gek]
2. ik kom graag, te meer omdat jij zo lekker kookt
[vooral ook daarom]
3. dat is te mooi om waar te zijn
[je kunt het bijna niet geloven]

Algemene uitdrukkingen:
1. de kleren hangen te drogen
[ze hangen en zo drogen ze]
2. het huis is te koop
[je kunt het kopen]
3. we gaan te voet
[we gaan lopen]
4. te zijner tijd zal ik u bezoeken
[op een gunstig tijdstip]
5. ten aanzien van dat onderwerp
[over dat onderwerp]
6. ten eerste
[op de eerste plaats]
7. ter gelegenheid van
[bij die gelegenheid]
8. ten gevolge van
[als gevolg daarvan]
9. ter herinnering aan
[als een herinnering aan]
10. ten koste van zijn gezondheid
[het was slecht daarvoor]
11. ten name van
[op de naam van]
12. ten opzichte van haar vader
[tegenover haar vader]
13. tenslotte
[op het eind]
14. ter waarde van
[met de waarde van]
15. ter wille van de vrede
[om de vrede te bevorderen]
Voorzetsel: te
Bijwoord: te

Synoniemen
in