stroom - zelfstandig naamwoord
1. elektrische kracht
♢ de wasmachine gebruikt veel stroom
1. pas op, die lamp staat onder stroom
[er staat spanning op]
2. voortbewegende hoeveelheid vloeistof
♢ de stroom van de rivier was erg krachtig
1. tegen de stroom oproeien
[proberen iets te bereiken terwijl iedereen je tegenwerkt]
2. een stroom van mensen
[veel mensen die dezelfde kant opgaan]
3. met de stroom meedrijven
[met de meerderheid meedoen]
3. rivier of beek
♢ ze sprongen over de stroom
Zelfstandig naamwoord: stroom
de stroom
de stromen
het stroompje
Synoniemen
spanning, waterloop
Gepubliceerd op 14-11-2017
stroom
betekenis & definitie