Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

stil

betekenis & definitie

stil - bijvoeglijk naamwoord

1. wie of wat niet beweegt
zit toch eens stil!
1. ergens stil van zijn
[onder de indruk]
2. een stille getuige
[een teken dat er een misdrijf heeft plaatsgevonden]
3. een stil alarm
[dat afgaat op het politie]
2. met weinig of geen geluid
♢ wij wonen in een stille straat
1. ik ben er stil van
[zo verbaasd dat je niets weet te zeggen]
2. een stil alarm
[dat alleen gaat rinkelen bij de centrale]
3. zullen we even stil zijn?
[gelegenheid geven om te bidden]
4. een stille getuige
[voorwerp dat aanwezig is op de plaats van de misdaad]
5. ik ben er stil van
[zo onder de indruk dat ik niet kan praten]
6. een stille tocht
[optocht ter herdenking aan slachtoffers]
7. met stille trom vertrekken
[in stilte weggaan]
3. verborgen, stiekem
♢ zij heeft een stille aanbidder
1. een stille drinker
[iemand die stiekem drinkt]
2. een stille
[agent in burgerkleding]
3. stille armoede
[waarvoor men niet wil uitkomen]
4. een stille wenk geven
[onopvallend een tip geven]
4. rustig, kalm
♢ het is in deze omgeving meestal erg stil
1. stil leven
[rustig leven, zonder te werken]

Algemene uitdrukkingen:
1. de stille week
[de week voor Pasen]
Bijvoeglijk naamwoord: stil
... is stiller dan ...
het stilst
de/het stille ...
iets stils

Synoniemen
geluidloos, geruisloos, onbeweeglijk, roerloos, star, strak

Tegenstellingen
beweeglijk, lawaaierig, lawaaiig, rumoerig, rusteloos