steun - zelfstandig naamwoord
1. dat waarop iets anders rust
♢ de plank ligt op twee steunen
1. de stoel geeft steun in de rug
[je kunt er goed tegen leunen]
2. hulp die je krijgt bij problemen
♢ ik krijg veel steun van mijn zus
1. we hebben daar veel steun aan gehad
[het heeft ons erg geholpen]
2. steun verlenen
[iemand helpen]
3. financiële steun
[hulp in de vorm van geld]
4. hij is mijn steun en toeverlaat
[hij helpt mij altijd]
5. steun trekken
[een uitkering ontvangen]
3. uitkering die je krijgt volgens de bijstandswet
♢ hij heeft al drie jaar steun
Zelfstandig naamwoord: steun
de steun
de steunen
het steuntje
Synoniemen
houvast, rechterhand
Gepubliceerd op 14-11-2017
steun
betekenis & definitie