Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 30-11-2017

spits

betekenis & definitie

spits - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord

1. pienter en gevat
hij gaf weer eens een spits antwoord
2. met een punt op het eind
♢ het muisje heeft spitse snuit

1. puntig uiteinde
♢ de haan staat op de spits van de toren
2. het uur waarop het heel druk is op de weg
♢ we deden er lang over, want we stonden in de spits
3. de voorste spelers in een voetbalelftal, die tot taak hebben om aan te vallen
♢ Johan Cruijff speelde in de spits van Ajax
1. de of het spits afbijten
[als eerste iets moedigs doen]
2. het op de spits drijven
[er te lang mee doorgaan]

Bijvoeglijk naamwoord: spits
... is spitser dan ...
de/het spitse ...

Synoniemen
puntig
Tegenstellingen
stomp

Algemene uitdrukkingen:
1. het spits afbijten
[als eerste iets doen]
2. iets op de spits drijven
[er tot het uiterste mee doorgaan]
Zelfstandig naamwoord: spits
de spits
de spitsen
het spitsje

Synoniemen
spitsuur