sop

betekenis & definitie

sop - zelfstandig naamwoord

1. massa zout water die een groot deel van de aarde bedekt
♢ hij koos als stuurman het ruime sop
2. warm zeepwater waarmee wordt afgewassen en schoongemaakt
♢ ik waste de kopjes af in een sopje

Algemene uitdrukkingen:
1. het sop is de kool niet waard
[de zaak is zoveel ruzie niet waard]
2. ze zijn met één sop overgoten
[de een is niet beter dan de ander]
3. in zijn eigen sop gaar laten koken/stoven
[hem met zijn kwaadheid alleen laten]
Zelfstandig naamwoord: sop
het sop

Synoniemen
zee