schot - zelfstandig naamwoord
1. keer dat je een kogel afvuurt
♢ de vogel werd met één schot gedood
1. buiten schot blijven
[niet meedoen en daardoor ook geen moeilijkheden krijgen]
2. dat was een schot in de roos
[dat was raak]
3. hem onder schot nemen
[je wapen op hem richten]
2. rechtopstaande wand
♢ er stond een schot tussen onze bedden
Zelfstandig naamwoord: schot
het schot
de schotten
het schotje
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk