scheef - bijvoeglijk naamwoord
1. niet evenwijdig met iets anders
♢ de plaat hangt scheef aan de wand
1. de lamp hangt scheef
[er is geldgebrek]
2. zijn pruik staat scheef
[hij is uit zijn humeur]
3. een scheve schaats rijden
[iets doen wat niet geoorloofd is]
4. schots en scheef
[rommelig, verkeerd]
5. iemand scheef aankijken
[met wantrouwen]
6. dat geef scheve gezichten
[waarschuwing dat men jaloers zal zijn]
2. niet zoals het moet, onjuist
♢ dat is een scheve voorstelling van zaken
1. dat zit scheef
[dat zit fout]
2. dat gaat scheef
[dat loopt verkeerd af]
Bijvoeglijk naamwoord: scheef
... is schever dan ...
het scheefst
de/het scheve ...
iets scheefs
Tegenstellingen
recht
Gepubliceerd op 14-11-2017
scheef
betekenis & definitie