Wat is de betekenis van scheef?

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

scheef

(W.O. II) (Ned.) een beetje fout tijdens de oorlog. • (G.L. van Lennep: Verklarend oorlogswoordenboek. 1988)

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

scheef

scheef - bijvoeglijk naamwoord 1. niet evenwijdig met iets anders ♢ de plaat hangt scheef aan de wand 1. de lamp hangt scheef [er is geldgebrek] 2. zijn pruik staat scheef...

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Scheef

adj. & adv., skeef, skean, bryk dwêrs, dwers, boei(d); (onregelmatig) wrynsk; (met scheve hoeken), wan waen, wanich, ûnkant, wankant(ich) wynsk; — hangen, oerside hingje; gaan hangen, oersette; een scheve mond trekken, bekjelûke, brykbekje.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Scheef

v. (scheven), 1. (gew.) schijf, plak: een scheefje ham op het brood; spek aan scheven snijden; 2. stukje van de houtachtige stengel in vlas en hennep: het vlas zit vol scheven.

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

scheef

I. v. scheven (houtachtig stukje afvaldeel van hennep of vlas). II. bn., bw.; schever, scheefst (afwijkend van de rechte, loodrechte, rechthoekige of evenwijdige richting, met de bijgedachte aan iets onregelmatigs en niet in toepassing op een helling, zoals schuin, niet recht, schuin): dit meisje groeit scheef; fig. verkeerd: een scheve voorstellin...

2024-04-20
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Scheef

Stukje bast van den vlasstengel, dat bij het zwingelen van den vezel (het lint) wordt losgeslagen. Scheeven of liemen.

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

scheef

I. (sche:f) v. (scheven) [〜 schijf] houtachtig afvaldeel van hennep of vlas. II. (sche:f) bn. en bw. (schever, -st) 1. afwijkend van de (lood)rechte, rechthoekige of evenwijdige richting, met de bijgedachte aan iets onregelmatigs; de scheve toren te Pisa; in scheve richting; een scheve hoek heeft benen die niet loodrecht op elkaar staan; met haar...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Scheef

1. v./m. (scheven), stukje van de houtachtige stengel in vlas en hennep: het vlas zit vol scheven. 2. bn. en bw. (schever, -st), a. van de rechte, loodrechte of evenwijdige richting afwijkend, niet recht, schuin: de tafel staat scheef; de kamer is scheef, niet zuiver vierkant; alles ligt schots en scheef, ordeloos door elkaar; b. niet symmetrisch,...