samengaan - onregelmatig werkwoord
uitspraak: sa-men-gaan
1. in elkaars gezelschap gaan
♢ men ziet hen altijd samengaan
2. ergens aan gepaard gaan
♢ jaloezie en domheid gaan meestal samen
3. één geheel worden
♢ beide scholen zullen binnenkort samengaan
Onregelmatig werkwoord: sa-men-gaan
ik ga samen (... ik samenga)
jij/u gaat samen (... jij samengaat)
hij/zij gaat samen (... hij samengaat)
wij/zij/jullie gaan samen (... wij samengaan)
ik/jij/u/hij/zij ging samen (... ik samenging)
wij/zij/jullie gingen samen (... wij samengingen)
hij zijn samengegaan
samengaand, samengaande
Synoniemen
fuseren
Gepubliceerd op 14-11-2017
samengaan
betekenis & definitie