gezelschap - zelfstandig naamwoord
uitspraak: ge-zel-schap
1. groep mensen die samen iets doen
♢ het gezelschap ging de Zaanse Schans bekijken
2. het samenzijn met anderen
♢ wie houdt oma vanavond gezelschap?
1. hij zoekt gezelschap
[iemand om mee te praten]
2. ze was in gezelschap van haar broer
[samen met haar broer]
Zelfstandig naamwoord: ge-zel-schap
het gezelschap
de gezelschappen
het gezelschapje
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.