Wat is de betekenis van samengaan?

2024-04-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

samengaan

samengaan - onregelmatig werkwoord uitspraak: sa-men-gaan 1. in elkaars gezelschap gaan ♢ men ziet hen altijd samengaan 2. ergens aan gepaard gaan ♢ jaloezie en domheid gaan meestal samen...

2024-04-23
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

samengaan

Van pers. en zaken: bij elkaar passen: dat hemd en die broek gaan niet samen.

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Samengaan

v., meiinoar (op)gean; — met, lyk opgean mei.

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Samengaan

(ging samen, heeft en is samengegaan), 1. in elkanders gezelschap gaan : men ziet hen altijd samengaan; — meest oneig.: eensgezind zijn of handelen, dezelfde mening toegedaan zijn : wij gaan helemaal samen; 2. bij een zelfde persoon of zaak aanwezig zijn, gepaard gaan : afgunst eti domheid gaan meestal samen; lui zijn en fli...

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

samengaan

ging samen, h., i. samengegaan (eig. te zamen, in elkaars gezelschap gaan; v. eigenschappen: aanwezig zijn bij een zelfden persoon, een zelfde zaak, gepaard gaan): hebzucht en altruïsme kunnen niet samengaan met.

2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

samengaan

('sa:mən) (ging samen, heeft en is samengegaan; 1. met elkander gaan. 2. dezelfde mening toegedaan zijn. 3. gepaard gaan : hebzucht en altruïsme kunnen niet -.

2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Samengaan

(ging samen, heeft en is samengegaan), in elkaars gezelschap gaan: men ziet hen altijd samengaan; gepaard gaan: lui zijn en flinke vorderingen maken, dat gaat niet samen, het een sluit het ander uit.

2024-04-23
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Samengaan

Samengaan - (ging samen, heeft en is samengegaan), met een of meer menschen gaan: men ziet hen altijd samengaan; — (fig.) in overeenstemming handelen, dezelfde meening toegedaan zijn : wij gaan heelemaal samen; — lui zijn en flinke vorderingen maken, dat gaat niet samen, het een sluit het ander uit.