ronken - regelmatig werkwoord
uitspraak: ron-ken
1. een zwaar, brommend geluid maken
♢ de motor stond te ronken voor het huis
2. hard snurken
♢ de man lag lekker te ronken op de bank
Regelmatig werkwoord: ron-ken
ik ronk
jij/u ronkt
hij/zij ronkt
wij/zij/jullie ronken
ik/jij/u/hij/zij ronkte
wij/zij/jullie ronkten
hij heeft geronkt
ronkend, ronkende
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk