reuk - zelfstandig naamwoord
1. wat je ruikt
♢ de speurhond ging op de reuk van die zakdoek af
2. vermogen om geuren waar te nemen, om te ruiken
♢ honden hebben een betere reuk dan mensen
1. in een kwade reuk staan
[slecht bekend staan]
2. het reukorgaan
[de neus]
Zelfstandig naamwoord: reuk
de reuk
het reukje
Synoniemen
geur, lucht, luchtje
Gepubliceerd op 14-11-2017
reuk
betekenis & definitie