plannen - regelmatig werkwoord
uitspraak: plen-nen
1. ergens een plan of opzet voor maken
♢ zo'n reis door Azië moet je goed plannen
Regelmatig werkwoord: plen-nen
ik plan
jij/u plant
hij/zij plant
wij/zij/jullie plannen
ik/jij/u/hij/zij plande
wij/zij/jullie planden
hij heeft gepland
de/het/een geplande ....
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.