Wat is de betekenis van plannen?

2024-04-18
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

plannen

(werkwoord) [alg.] uitstippelen; voorbereiden; inroosteren - Voor we vertrokken, hadden we de reisroute precies uitgestippeld. - De experts hadden de toetsing van het coronavolgprogramma goed voorbereid. Behalve dat ze alleen IPhone-programma's konden openen. - De afspraak was ingeroosterd rond koffietijd, maar er kwam iets tussen.

2024-04-18
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

plannen

plannen - regelmatig werkwoord uitspraak: plen-nen 1. ergens een plan of opzet voor maken ♢ zo'n reis door Azië moet je goed plannen Regelmatig werkwoord: plen-nen ik plan jij/u plant...

2024-04-18
Begrippenlijst uit Praktische Economie havo 3

Drs. Peter Adriaansen & Dr. Aad Zuiderwijk (2008)

plannen

Het uitwerken van de doelstellingen met een tijdschema.

2024-04-18
Begrippenlijst uit Praktische Economie vwo 3

Drs. Peter Adriaansen & Dr. Aad Zuiderwijk (2008)

plannen

Het uitwerken van de doelstellingen met een tijdschema.

2024-04-18
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Plannen

een plan maken

2024-04-18
Germanismen in het Nederlands

Dr. S. Theissen (1978)

Plannen

‘De tweede zitting ... die voor volgende week woensdag is gepland.’ (Het Parool, 11.10.72, p. 1) Enkele puristen, bijv. Heidbuchel, beschouwen plannen als een germanisme (D. ‘planen’) voor ‘beramen, projecteren’ : ‘het geplande uitstapje, het geplande kanaal’. Volgens de meeste woordenboeken is het e...

2024-04-18
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-18
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

plannen

[Eng.], (plande, heeft gepland), ontwerpen, een plan of concept maken voor.