piepen - regelmatig werkwoord
uitspraak: pie-pen
1. een hoog geluid maken
♢ we hoorden een muis piepen
2. klagerig je gevoelens uiten
♢ als Laura een beetje pijn voelt, begint meteen te piepen
1. dan zal hij wel anders piepen
[anders reageren]
2. zij piept gauw
[bij het minste of geringste klaagt ze al]
3. net even zichtbaar zijn
♢ er piepte een witte rand onder haar jurk vandaan
1. het is zó gepiept
[snel klaar]
2. Saartje is hem gepiept
[ze is ervandoor gegaan]
Regelmatig werkwoord: pie-pen
ik piep
jij/u piept
hij/zij piept
wij/zij/jullie piepen
ik/jij/u/hij/zij piepte
wij/zij/jullie piepten
hij heeft gepiept
piepend, piepende
Gepubliceerd op 14-11-2017
piepen
betekenis & definitie