overladen - bijvoeglijk naamwoord, regelmatig werkwoord
uitspraak: o-ver-la-den
1. met een te veel van iets
♢ we hadden op die reis een overladen programma
1. van het ene vervoermiddel in het ander doen
♢ we moesten alle dozen weer overladen
Bijvoeglijk naamwoord: o-ver-la-den
Regelmatig werkwoord: o-ver-la-den
ik laad over (... ik overlaad)
jij/u laadt over (... jij overlaadt)
hij/zij laadt over (... hij overlaadt)
wij/zij/jullie laden over (... wij overladen)
ik/jij/u/hij/zij laadde over (... ik overlaadde)
wij/zij/jullie laadden over (... wij overlaadden)
hij heeft overgeladen
Synoniemen
overslaan
Gepubliceerd op 30-11-2017
overladen
betekenis & definitie