opwerken - regelmatig werkwoord
uitspraak: op-wer-ken
1. ervoor zorgen dat je een betere baan krijg
♢ hij heeft zich opgewerkt van vuilnisman tot directeur
Regelmatig werkwoord: op-wer-ken
ik werk op (... ik opwerk)
jij/u werkt op (... jij opwerkt)
hij/zij werkt op (... hij opwerkt)
wij/zij/jullie werken op (... wij opwerken)
ik/jij/u/hij/zij werkte op (... ik opwerkte)
wij/zij/jullie werkten op (... wij opwerkten)
hij heeft opgewerkt
Gepubliceerd op 14-11-2017
opwerken
betekenis & definitie