opvliegen - onregelmatig werkwoord
uitspraak: op-vlie-gen
1. omhoog vliegen
♢ de vogel is plotseling opgevlogen
2. driftig of boos worden
♢ je moet niet zo gauw opvliegen
1. wat mij betreft kun je opvliegen
[kun je vertrekken want ik trek me er niets van aan]
Onregelmatig werkwoord: op-vlie-gen
ik vlieg op (... ik opvlieg)
jij/u vliegt op (... jij opvliegt)
hij/zij vliegt op (... hij opvliegt)
wij/zij/jullie vliegen op (... wij opvliegen)
ik/jij/u/hij/zij vloog op (... ik opvloog)
wij/zij/jullie vlogen op (... wij opvlogen)
hij is opgevlogen
de/het/een opgevlogen ....
opvliegend, opvliegende
Gepubliceerd op 14-11-2017
opvliegen
betekenis & definitie