Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

boos

betekenis & definitie

boos - bijvoeglijk naamwoord

1. in slechte stemming waarvan je anderen de schuld geeft
ik ben boos op Gerard
2. bedoeld om te benadelen of te kwellen
♢ in haar droom zag ze duivels en andere boze geesten
1. het boze oog
[eigenschap dat iemand met zijn blik bij anderen schade kan veroorzaken]
2. boze tongen beweren...
[kwaadsprekers beweren...]

Bijvoeglijk naamwoord: boos
... is bozer dan ...
de/het boze ...

Synoniemen
boosaardig, gemeen, kribbig, kwaad, kwaadaardig, kwaadwillend, kwaadwillig, laag, lelijk, min, minderwaardig, nijdig, vals, verbolgen, verstoord, vuil

Tegenstellingen
blij, blijmoedig, lief, opgeruimd, opgewekt, verheugd, vrolijk