opstarten

betekenis & definitie

opstarten - regelmatig werkwoord
uitspraak: op-star-ten

1. het gaan doen
♢ Jan-Willem stelt alles uit, hij heeft moeite met opstarten
2. op gang brengen
♢ voordat je kunt gaan werken, moet je de computer opstarten

Regelmatig werkwoord: op-star-ten
ik start op (... ik opstart)
jij/u start op (... jij opstart)
hij/zij start op (... hij opstart)
wij/zij/jullie starten op (... wij opstarten)
ik/jij/u/hij/zij startte op (... ik opstartte)
wij/zij/jullie startten op (... wij opstartten)
hij heeft of is opgestart
de/het/een opgestarte ....
opstartend, opstartende

Synoniemen
beginnen, booten, inzetten, openen, starten

Tegenstellingen
afnokken, eindigen, ophouden, staken, stoppen, uitscheiden