Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

op

betekenis & definitie

op - voorzetsel, bijwoord

1. naar boven
ik loop de trap op
2. plaats waar het is
hij zit op de WC
3. tijd wanneer het is
♢ op dinsdag ga ik altijd tennissen
4. er is niets over
♢ de taart is op
1. op = op
[er is maar een kleine voorraad]
2. ik ben op!
[ik heb geen energie meer]
3. het kan niet op!
[wat is er veel]
5. niet in bed
♢ ben je nog op?

Algemene uitdrukkingen:
1. hij kwam op mij af
[naar mij toe]
2. de auto loopt één op tien
[een liter benzine is nodig voor tien kilometer]
3. vertel op!
[vertel het aan me]
4. op de man af
[rechtstreeks]
5. op zijn minst
[minstens]
6. op één na
[één is er over]
7. op grote schaal
[heel veel]
8. ik moet op voor het examen
[ik moet examen doen]
9. op en neer tussen Amsterdam en Haarlem
[heen en terug]
10. op weg zijn
[onderweg]
11. op zoek zijn
[ergens naar zoeken]
Voorzetsel: op
Bijwoord: op

Synoniemen
omhoog

Tegenstellingen
neer, omlaag