met - voorzetsel, bijwoord
1. iets of iemand erbij
♢we gaan met Peter naar het strand
1. met dank aan Jan de Wit
[wij bedanken hem]
2. met wie spreek ik?
[wie is aan de telefoon?]
3. tot en met 3 april
[voorbij die datum]
Algemene uitdrukkingen:
1. gebruik je alcohol? met mate
[weinig]
2. ze zijn met moeite geslaagd
[ze moesten er veel voor doen]
3. met ingang van 1 januari
[vanaf die datum]
Voorzetsel: met
Bijwoord: met
Tegenstellingen
zonder
Gepubliceerd op 31-10-2017
met
betekenis & definitie