met - voorzetsel, bijwoord
1. iets of iemand erbij
♢we gaan met Peter naar het strand
1. met dank aan Jan de Wit
[wij bedanken hem]
2. met wie spreek ik?
[wie is aan de telefoon?]
3. tot en met 3 april
[voorbij die datum]
Algemene uitdrukkingen:
1. gebruik je alcohol? met mate
[weinig]
2. ze zijn met moeite geslaagd
[ze moesten er veel voor doen]
3. met ingang van 1 januari
[vanaf die datum]
Voorzetsel: met
Bijwoord: met
Tegenstellingen
zonder
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk