maag - zelfstandig naamwoord
1. orgaan in borstholte waar eten in terechtkomt
♢mijn maag rammelt van de honger
1. dat ligt me zwaar op de maag
[daar zie ik erg tegenop]
2. ik zit ermee in mijn maag
[het is een probleem voor me]
3. hij heeft het me in de maag gesplitst
[hij heeft me iets vervelends opgedragen]
4. een knorrende maag hebben
[honger hebben]
5. zijn ogen zijn groter dan zijn maag
[hij kan minder eten dan hij dacht]
6. iemand iets in zijn maag splitsen
[hem ergens mee opzadelen]
7. dat staat in de maag
[dat is stevige kost]
Zelfstandig naamwoord: maag
de maag
de magen
het maagje
Synoniemen
mik
Gepubliceerd op 31-10-2017
maag
betekenis & definitie