Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

lelijk

betekenis & definitie

lelijk - bijvoeglijk naamwoord
uitspraak: le-lijk

1. vervelend of naar om te zien of te horen
ik vind dat een lelijk gebouw
1. zo lelijk als de nacht
[erg lelijk]
2. een lelijke eend
[een auto, type Citroën, ook genoemd: deux-chevaux]
2. ongunstig of slecht
♢ het is lelijk weer vandaag
1. het ziet er lelijk voor je uit
[het lijkt erop of het niet goed afloopt]
2. hij vertelt lelijke dingen over mij
[ongunstige, slechte dingen]
3. een lelijke knauw krijgen
[schade aan gezondheid of financiën]
4. iemand uitmaken voor alles wat mooi en lelijk is
[uitschelden]
5. een lelijke pijp roken
[een slechte, nare ervaring hebben]
3. bedoeld om te benadelen of te kwellen
♢ lelijke leugenaar!
1. een lelijk gezicht trekken
[boos kijken]
4. erg, zeer
♢ het zal hem nog lelijk tegenvallen
1. lelijk op zijn neus kijken
[erg teleurgesteld worden]
2. dat zal je nog lelijk opbreken
[daar zul je spijt van krijgen]
5. heel erg boos
♢ hij keek me zo lelijk aan!

Algemene uitdrukkingen:
1. wat kijk je lelijk!
[wat kijk je boos!]
Bijvoeglijk naamwoord: le-lijk
... is lelijker dan ...
het lelijkst
de/het lelijke ...
iets lelijks

Synoniemen
boos, boosaardig, driftig, flink, gemeen, kwaad, kwaadaardig, kwaadwillend, kwaadwillig, laag, min, minderwaardig, razend, vals, vuil, woedend, woest

Tegenstellingen
cool, eindeloos, enig, fantastisch, formidabel, gaaf, geweldig, grandioos, groots, jofel, kolossaal, lief, magnifiek, prachtig, tof, vet, wreed