knipperen - regelmatig werkwoord
uitspraak: knip-pe-ren
1. snel achter elkaar aan en uit gaan
♢ de lamp knippert
2. snel achter elkaar open en dicht doen
♢ ze knippert met haar ogen
Regelmatig werkwoord: knip-pe-ren
ik knipper
jij/u knippert
hij/zij knippert
wij/zij/jullie knipperen
ik/jij/u/hij/zij knipperde
wij/zij/jullie knipperden
hij heeft geknipperd
knipperend, knipperende
Gepubliceerd op 14-11-2017
knipperen
betekenis & definitie