dicht - bijvoeglijk naamwoord
1. je kunt er niet bij of in of door
♢ de deur naar de kamer is dicht
1. dichte mist
[je kunt er bijna niet doorheen kijken]
2. je mond dicht houden
[zwijgen]
3. mond dicht!
[verzoek om iets geheim te houden]
2. zonder veel tussenruimte
♢ de stoelen stonden dicht bij elkaar
1. het land is dicht bevolkt
[er wonen veel mensen]
2. dicht bij huis
[het huis is niet ver]
3. dichter tot elkaar komen
[meer tot overeenstemming komen]
4. dicht bij het vuur zitten
[nauw bij iets betrokken zijn]
Bijvoeglijk naamwoord: dicht
... is dichter dan ...
het dichtst
de/het dichte ...
Synoniemen
dik, gesloten, toe
Tegenstellingen
dun, open
Gepubliceerd op 14-11-2017
dicht
betekenis & definitie