kieperen - regelmatig werkwoord
uitspraak: kie-pe-ren
1. met een zwaai uit je hand loslaten zodat het ergens anders terechtkomt
♢ hij kieperde het tuinafval op de composthoop
Regelmatig werkwoord: kie-pe-ren
ik kieper
jij/u kiepert
hij/zij kiepert
wij/zij/jullie kieperen
ik/jij/u/hij/zij kieperde
wij/zij/jullie kieperden
hij heeft gekieperd
de/het/een gekieperde ....
kieperend, kieperende
Synoniemen
flikkeren, gooien, mikken, smijten, werpen
Gepubliceerd op 14-11-2017
kieperen
betekenis & definitie