Wat is de betekenis van Kieperen?

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kieperen

(kieperde, is en heeft gekieperd), (gemeenz.) 1. tuimelen, vallen: hij kieperde uit de boot, uit de boom, van de stoel; 2. werpen, smijten: hij kieperde alles in de sloot.

2025-07-17
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

kieperen

(19e eeuw) (inf.) vallen; gooien. • Kieperen, zw. ww. - 1) Intr. Vallen, tuimelen. // Hij kieperde uit 'et schuitje. Hij is van de wagen 'ekieperd. 2) Trans. Werpen, smijten. // Een bal over de straat kieperen. Hij kieperde 'et mandje onderste boven. Kieper 'et maar in de sloot. Ik heb de boel maar na beneden 'ekieperd. - Evenzo verderop in N....

2025-07-17
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kieperen

kieperen - Werkwoord 1. (ov) iets wegwerpen, gewoonlijk door een vat om te keren Hij kieperde de inhoud van de asbak in de goot. Woordherkomst (freqtt) kiepen met het achtervoegsel -er

2025-07-17
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

kieperen

kieperen - regelmatig werkwoord uitspraak: kie-pe-ren 1. met een zwaai uit je hand loslaten zodat het ergens anders terechtkomt ♢ hij kieperde het tuinafval op de composthoop Regelmatig werkwoord: kie-pe-ren ik kiepe...

2025-07-17
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

kieperen

kieperen intensiefvorming of frequentatief Zie: kiepen

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Kieperen

KIEPEREN, (kieperde, heeft gekieperd), tuimelen, vallen hij kieperde uit de boot, uit den boom, van den stoel; — werpen, smijten hij kieperde alles in de sloot.

2025-07-17
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-17
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-17
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)