Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

kanen

betekenis & definitie

kanen - regelmatig werkwoord
uitspraak: ka-nen

1. gulzig eten
♢ als Norbert zit te kanen, dan let hij verder nergens meer op
2. als voedsel tot je nemen
♢ wat zit jij nou te kanen?
3. met smaak opeten omdat het lekker is
♢ de mosselen waren heerlijk, we zaten echt te kanen

Regelmatig werkwoord: ka-nen
ik kaan
jij/u kaant
hij/zij kaant
wij/zij/jullie kanen
ik/jij/u/hij/zij kaande
wij/zij/jullie kaanden
hij heeft gekaand
kanend, kanende

Synoniemen
bunkeren, eten, schransen, schrokken

< >