kabbelen - regelmatig werkwoord
uitspraak: kab-be-len
1. stromen met kleine golfjes
♢ het water kabbelde langs de oever
Regelmatig werkwoord: kab-be-len
ik kabbel
jij/u kabbelt
hij/zij kabbelt
wij/zij/jullie kabbelen
ik/jij/u/hij/zij kabbelde
wij/zij/jullie kabbelden
hij heeft gekabbeld
kabbelend, kabbelende
Gepubliceerd op 14-11-2017
kabbelen
betekenis & definitie