Wat is de betekenis van kabbelen?

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kabbelen

kabbelen - Werkwoord 1. ergatief zacht stromen en geluid maken Het beekje kabbelt tussen de velden en langs de bossen. Woordherkomst Het woord is een onomatopee.

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

kabbelen

kabbelen - regelmatig werkwoord uitspraak: kab-be-len 1. stromen met kleine golfjes ♢ het water kabbelde langs de oever Regelmatig werkwoord: kab-be-len ik kabbel jij/u kabbelt ...

2024-04-27
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

kabbelen

schiften, vooral van melk Mooiste moment van gisteravond: Sergio Herman die een saus proefde. 'Die saus is licht gekabbeld.' Klopt, zei de hobbykok: 'Ik ben bij het binnenkomen met mijn bord uitgeschoven.' (Het Nieuwsblad) Geen Algmeen Nederlands Gangbaarheid: 4 Vlaamsheid: 1

2024-04-27
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

kabbelen

(kabbelde, gekabbeld) in België ook: schiften, vooral van melk Gevreesd werd dat het donderend geraas waarmee hij langs velden en weiden snelde de melk in de uiers van de koeien zou doen kabbelen. - DS, 22-06-1999.

2024-04-27
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

kabbelen

Van eiwithoudende vloeistoffen: ongelijkmatig van samenstelling worden door het stremmen van het eiwit; schiften; inz. van melk: gekabbelde melk, geschifte melk; - (gewest.) van de lucht, als er zich schapewolkjes vormen. Mayonaise ... - Giet de olie niet al te vlug in het begin ... - Zo de saus kabbelt, voeg er onmiddellijk een scheutje azi...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Kabbelen

v., skolperje; -d, skolperich.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kabbelen

(kabbelde, heeft gekabbeld), zacht golven, met kleine, korte golfjes voortstromen of tegen een oever slaan: kabbelend water, kabbelende beekjes; — ook ter benoeming van het daarbij voortgebrachte geluid.

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kabbelen

I. kabbelde, h. gekabbeld (met zachte golfslag, met kleine, korte golfjes golven, tegen de oever, de wallekant botsen, klotsen, ruisend stromen): het beekje kabbelde. II. kabbelde, is gekabbeld (Z.-N. schiften van melk).

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kabbelen

(’kabbələn) (kabbelde, heeft gekabbeld] [klnb.] met zachte, korte golfjes tegen de oever, de wallekant enz. botsen, klotsen, slaan : het -de beekje.