inwendig - bijvoeglijk naamwoord
uitspraak: in-wen-dig
1. van binnen
♢ het slachtoffer had inwendige kneuzingen
1. inwendig moest ik erom lachen
[zonder het te laten blijken]
2. medicijnen voor inwendig gebruik
[om in te nemen door de mond]
3. een inwendige bloeding
[binnenin het lichaam]
4. we gaan de inwendige mens versterken
[eten]
2. in de geest
♢ inwendig was Rens erg woedend
Bijvoeglijk naamwoord: in-wen-dig
de/het inwendige ...
Synoniemen
intern
Gepubliceerd op 14-11-2017
inwendig
betekenis & definitie