instorten

betekenis & definitie

instorten - regelmatig werkwoord
uitspraak: in-stor-ten

1. in stukken uit elkaar vallen
♢ het oude gebouw is half ingestort
2. ziek en depressief worden
♢ na drie maanden werken is hij weer ingestort

Regelmatig werkwoord: in-stor-ten
ik stort in (... ik instort)
jij/u stort in (... jij instort)
hij/zij stort in (... hij instort)
wij/zij/jullie storten in (... wij instorten)
ik/jij/u/hij/zij stortte in (... ik instortte)
wij/zij/jullie stortten in (... wij instortten)
hij is ingestort
de/het/een ingestorte ....
instortend, instortende