inkorten - regelmatig werkwoord
uitspraak: in-kor-ten
1. korter maken door iets van de lengte af te halen
♢ ik moest de broek drie centimeter inkorten
2. korter van tijd maken
♢ zijn straf is met drie maanden ingekort
Regelmatig werkwoord: in-kor-ten
ik kort in (... ik inkort)
jij/u kort in (... jij inkort)
hij/zij kort in (... hij inkort)
wij/zij/jullie korten in (... wij inkorten)
ik/jij/u/hij/zij kortte in (... ik inkortte)
wij/zij/jullie kortten in (... wij inkortten)
hij heeft ingekort
de/het/een ingekorte ....
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk