inkorten
inkorten - Werkwoord 1. Iets korter maken. Iets kleiner maken. ♢ Ik zou u aanraden de rok een ietsje te laten inkorten. Woordherkomst samenstelling van in en korten Verwante begrippen afkorten, bekorten, verkorten
Wiktionary (2019)
inkorten - Werkwoord 1. Iets korter maken. Iets kleiner maken. ♢ Ik zou u aanraden de rok een ietsje te laten inkorten. Woordherkomst samenstelling van in en korten Verwante begrippen afkorten, bekorten, verkorten
drs. Toine van Hoof (2017)
Het aantal troeven in een hand door middel van introevers doen verminderen. ‘Inkorten’ (van zichzelf of van de dummy) kan een bewuste manoeuvre van de leider zijn, bijvoorbeeld bij het uitvoeren van een troefcoup. Zie ook: troefkort
Muiswerk Educatief (2017)
inkorten - regelmatig werkwoord uitspraak: in-kor-ten 1. korter maken door iets van de lengte af te halen ♢ ik moest de broek drie centimeter inkorten 2. korter van tijd maken ♢ zijn straf is me...
Getty Research Institute (1990)
inkorten - Een tekst bewerken tot een kortere, beknopte vorm, vaak door de minder belangrijke passages van het origineel weg te laten.
Van Dale Uitgevers (1950)
(kortte in, heeft en is ingekort), I. overg., 1. korter maken door er iets af te nemen : takken inkorten ; van onstoff. zaken: gij moet uw verhaal wat inkorten, bekorten ; 2. door intrekken korter maken : een touw, de teugels inkorten; — (overdr.) hij moet ingekort worden, hij moet korter gehouden worden : 3. k...
M. J. Koenen's (1937)
kortte in, h. (1, 2, 3), i. (4) ingekort (1 korter maken; 2 v. e. schuld enz.: kleiner doen worden; 3 kortwieken; 4 korter worden, minderen): 1. een riem inkorten, de stijgbeugels inkorten; 2. een schuld inkorten, allengs betalen; iem. inkorten, hem zijn schuld bij gedeelten betalen; 3. iems. gezag inkorten; 4 zijn tijd begint al in te korten; de v...
Jozef Verschueren (1930)
('in) (kortte in, ingekort) I. (heeft) 1. korter, kleiner maken: een touw, een verhaal -. Syn. → afkorten. 2. allengs betalen: een schuld -; iemand -, hem zijn schuld allengs afbetalen. 3. verminderen, kortwieken : iemands gezag -. II. (is) 1. korter worden : zijn tijd begint in te korten. 2. slinken : de voorraad is aan ’t...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(kortte in, heeft en is ingekort), I. (overg.) 1. korter maken door er iets af te nemen: takken van onstoff. zaken: u moet uw verhaal wat-, bekorten; 2. door intrekken korter maken; de teugels —; (overdr.) hij moet ingekort worden, hij moet korter gehouden worden; 3. kleiner, geringer laten worden: iemands gezag —; II. (onoverg.) kort...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: