heer - zelfstandig naamwoord
1. mannelijke volwassen persoon
♢ geachte dames en heren
1. een mis met drie heren
[opgedragen door drie priesters]
2. deftige beschaafde man
♢ onze Ahmed is een echte heer
1. wees een heer in het verkeer
[gedraag je netjes in het verkeer]
2. ergens heer en meester zijn
[veel te vertellen hebben]
3. wie de baas is
♢ de heer des huizes bepaalt of de televisie aan gaat
1. m'n oude heer
[mijn vader]
2. niemand kan twee heren dienen
[niet voor twee verschillende partijen zijn]
3. de heer des huizes
[het hoofd van het gezin]
4. god
♢ zij baden tot de heer
Algemene uitdrukkingen:
1. het heertje zijn
[er netjes uitzien]
Zelfstandig naamwoord: heer
de heer
de heren
het heertje
Synoniemen
gentleman, man, meneer, mijnheer, pief
Tegenstellingen
mevrouw, vrouw
Gepubliceerd op 14-11-2017
heer
betekenis & definitie