Heer
m. (...heren), I. 1. de naam waarmede God wordt aangeduid, in bijbelstijl veelal in de vorm Here: ik ben de Here (Gen. 15:7); God de Heer; de Here God ; ook de Here Here ; de Here der heren (Deut. 10 : 17) ; de Heer is groot; kinderen zijn een zegen des Heren; — het huis des Heren, het bedehui...