Synoniemen zoeken
Synoniem van heer
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
heer
heer - eigenaar of bezitter van een heerlijkheid (in de middeleeuwen). Een ambachtsheer heeft lage of middelbare jurisdictie. Landheren zijn soevereine heren; geven ze gronden in leen aan vazallen, dan heten ze leenheren.

Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Heer
Die boven anderen staat, en als meerdere te bevelen heeft. Gebieder en heer worden ook gebruikt om meerderheid door macht of beschaving te kennen te geven, doch zijn dan niet synoniem met baas en meester. ,,Mijn gebieder, de heer en keizer.” Gebieder laat meer uitkomen dat de persoon te bevelen heeft, maar wordt minder gebruikt in het dagelijksch leven. Heer komt in deze beteekenis het sterkst uit in de heer des huizes. Meester, als synoniem met heer gebruikt, schijnt behalve meerderheid in uiterlijken staat ook nog eene zedelijke of verstandelijke meerderheid in te sluiten, terwijl van heer dit laatste niet gezegd kan worden. Hij is mijn heer en meester is dus niet geheel en al eene tautologische uitdrukking. Baas en meester, van ambachts¬lieden gebezigd, verschillen hierin, dat baas de naam is, die de verhouding van iemand als hoofd eener zaak in tegenoverstelling van de knechts aan¬duidt, terwijl meester de titel of benaming is, die iemand als meerdere of als ervaren in een vak aanwijst. Tegenover baas staat knecht, tegenover meester staat leerling. Meester Smid. Hij is een baas, die met twintig knechts werkt. Patroon is de naam, die in sommige bedrijven door de ondergeschikten aan hun hoofd of chef gegeven wordt. Vooral is dit het geval in winkels en op handelskantoren. Daarnaast wordt zeer veel chef gehoord.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
heer
heer - zelfstandig naamwoord
1. mannelijke volwassen persoon
♢ geachte dames en heren
1. een mis met drie heren
[opgedragen door drie priesters]
2. deftige beschaafde man
♢ onze Ahmed is een echte heer
1. wees een heer in het verkeer
[gedraag je netjes in het verkeer]
2. ergens heer en meester zijn
[veel te vertellen hebben]
3. wie de baas is
♢ de heer des huizes bepaalt of de televisie aan gaat
1. m'n oude heer
[mijn vader]
2. niemand kan twee heren dienen
[niet voor twee verschillende partijen zijn]
3. de heer des huizes
[het hoofd van het gezin]
4. god
♢ zij baden tot de heer
Algemene uitdrukkingen:
1. het heertje zijn
[er netjes uitzien]
Zelfstandig naamwoord: heer
de heer
de heren
het heertje
Synoniemen
gentleman, man, meneer, mijnheer, pief
Tegenstellingen
mevrouw, vrouw