hals - zelfstandig naamwoord
1. lichaamsdeel waarmee het hoofd aan de romp zit
♢ om haar hals had ze een mooie ketting
1. hals over kop
[erg haastig]
2. je iets op de hals halen
[door je eigen toedoen ergens last mee krijgen]
3. iemand om de hals vallen
[omhelzen]
2. het smalle, bovenste gedeelte
♢ de hals van een fles
Algemene uitdrukkingen:
1. onnozele hals
[sufferd]
Zelfstandig naamwoord: hals
de hals
de halzen
het halsje
Synoniemen
nek
Gepubliceerd op 14-11-2017
hals
betekenis & definitie