gort - zelfstandig naamwoord
1. gerst die gepeld, geslepen en geglansd is
♢ vroeger gebruikte men vaak gort om pap van te maken
1. gortdroog, zo droog als gort
[heel erg droog]
2. het in de gort jagen
[kapot maken, in het honderd sturen]
3. van haver tot gort
[haarfijn, tot in de kleinste details]
4. iets aan gort slaan
[helemaal kapot slaan]
5. een gortenteller
[gierige, krenterige man]
6. God is geen gortenteller (TB)
[voor Hem komt het niet zo precies]
2. gebroken gerst
♢ de fijne gort is heel geschikt voor gortepap
3. gerecht van gepelde gerst
♢ moeder heeft gort gemaakt
1. de gort is gaar
[er is ruzie]
2. zij heeft gort gegeten, die zwelt de buik
[ze is zwanger]
Zelfstandig naamwoord: gort
de gort
Gepubliceerd op 14-11-2017
gort
betekenis & definitie