fruiten - regelmatig werkwoord
uitspraak: frui-ten
1. groente in vet of olie bakken tot ze een goudgele kleur krijgt
♢ voor deze soep moet u eerst een uitje fruiten
Regelmatig werkwoord: frui-ten
ik fruit
jij/u fruit
hij/zij fruit
wij/zij/jullie fruiten
ik/jij/u/hij/zij fruitte
wij/zij/jullie fruitten
hij heeft gefruit
de/het/een gefruite ....
Gepubliceerd op 14-11-2017
fruiten
betekenis & definitie